Joshua 3

1) op het einde van drie dagen,

Versta, het einde van de drie dagen, waarvan boven, Joz. 1:11, gesproken is. En zie aangaande deze manier van spreken Deut. 15:1.

Jos 1.11 De 15.1
2) Levietische priesters

Dat is, die allen uit den stam van Levi waren, maar niet allen, die uit dien stam waren, waren priesters.

3) gisteren [en] eergisteren.

Dat is, tevoren. Zie Gen. 31:2.

Ge 31.2
4) zeide ook tot het volk:

Te weten, tevoren. Of, had gedaan.

5) Heiligt u!

Van heiligen zie Exod. 19:10; Lev. 20:7; Num. 11:18; Joz. 7:13, en 1 Sam. 16:5.

Ex 19.10 Le 20.7 Nu 11.18 Jos 7.13 1Sa 16.5

6) wonderheden

Zie onder, Joz. 3:13, enz.

Jos 3.13
7) u groot te maken

Dat is, u in aanzien te brengen door het treffelijk mirakel, dat Ik doen zal, waaraan het volk van Isra‰l zal bekennen dat Ik u tot een hoofd over hen gesteld heb, en dat Ik hen door uw dienst in het land Kana„n brengen zal.

8) Hieraan zult gijlieden bekennen,

Te weten, aan dit wonderwerk, dat verhaald wordt Joz. 3:13.

Jos 3.13

9) dat de levende God

Andes, dat God in het midden van ons is levende.

10) HEERE

Anders, de ark des verbonds [ja] de Heere des gansen aardbodems. Vergelijk Micha 4:13; Zach. 4:14, en Zach. 6:5.

Mic 4.13 Zec 4.14 6.5
11) neemt gijlieden

Te weten, om te verrichten hetgeen verhaald wordt onder, Joz. 4:2, enz.

Jos 4.2

12) uit iederen stam een man;

Hebreeuws, een man, een man uit een stam.

13) afgesneden worden,

Hij wil zeggen: dat het water, hetwelk van boven afkwam, zou blijven staan, het andere zou afvlieten.

14) (de Jordaan nu was vol

Dat is, zij pleegt op dezen tijd vol te zijn, dat is, haar natuur, en zo was het ook in dezen tijd.

15) aan al haar oevers);

Anders, boven; alzo onder, Joz. 4:18.

Jos 4.18
16) Adam af,

Deze stad wordt in sommige kaarten gesteld aan de oostzijde van de Jordaan, tegenover Gilgal.

17) Sarthan [ligt]

Een plaats, gelegen zuidwaarts van Adam aan de oostzijde van de Jordaan. Zie van twee andere Zarthans 1 Kon. 4:12, en 1 Kon. 7:46.

1Ki 4.12 7.46

18) Zoutzee,

Hebreeuws, de zee des zouts. Zie Gen. 14:3.

Ge 14.3

19) zij werden afgesneden.

Hij wil te verstaan geven dat de onderste wateren met een snellen vloed terstond zijn afgelopen en verzwolgen in de Zoutzee, opdat het volk Gods droogvoets op den grond der rivier gaan zou.

Copyright information for DutKant